Dokkum, Grote of Sint-Martinuskerk

Adres: Markt 2, Dokkum (gemeente Dongeradeel (Dongeradiel)

De stad Dokkum is ontstaan op de plaats waar de Ee in een inham van de Lauwerszee uitmondde: het Dokkumer Diep. De stad ontstand in de vroege middeleeuwen op een kwelderwal. Volgens negende-eeuwse bronnen werd op deze plaats Sint-Bonifatius in 754 vermoord. Ten noorden van deze plaats verrees in de achtste eeuw een tweede terp waar een houten kerk werd gebouwd. Deze werd in de twaalfde eeuw vervangen door de premonstratenzer Bonifatius-abdij. De in deze Bonifatiuskerk opgenomen bron (Fetzeput) werd in de dertiende eeuw een plaats van Bonifatius-verering. Naast deze kerk verrees een aan Sint-Maarten gewijde parochiekerk. De Bonifatiusabdij werd in 1588-'89 gesloopt (de toren in 1832).

In 1298 werd Dokkum, dat handelsrelaties onderhield met Scandinavië en Engeland, voor het eerst vermeld als stad. Een verdedigingswal kwam in 1399 tot stand, maar deze werd in 1531 ontmanteld. Na de plundering van de stad in 1572 - en onder dreiging van een aanval - kreeg Dokkum in 1582 een nieuwe, zeshoekige omwalling. In de jaren daarna werden de zes bastions, vier landpoorten (gesloopt in de negentiende eeuw) en twee waterpoorten voltooid.

Dokkum is na de Tweede Wereldoorlog met forse woonwijken uitgebreid. Mede door de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht in 1972 is de oude binnenstad opvallend gaaf bewaard gebleven.
De (Hervormde) Grote- of Sint-Martinuskerk (Markt 2) is een tweebeukige kerk met een vijfzijdig gesloten koor en een houten geveltoren. Op de plaats van een oudere voorganger kwam het huidige koor in het tweede kwart van de vijftiende eeuw tot stand, waarna de bouw van het schip volgde. Toen de kerk na de Reformatie de hoofdkerk van Dokkum werd, verrezen in 1588-'93 de noorderzijbeuk en een nieuwe westgevel, met in de top een uitbouw op kraagsteentjes. Bij een ingrijpende verbouwing in 1856-'57, naar plannen van J.J. Douma, werd (onder meer) het koorgewelf uitgebroken en werd vermoedelijk de huidige geveltoren gebouwd. Bij de restauratie van 1965-'69, naar plannen van P. Niesten, kreeg de westzijde opnieuw een trapgevel. Verder zijn toen de twee in 1856-'57 verwijderde kolommen van een galerij tussen koor en schip weer gedeeltelijk opgetrokken.

Het interieur van hoofdbeuk en koor wordt gedekt door een vlakke houten zoldering. De scheiding tussen hoofd- en noordbeuk wordt gevormd door ronde kolommen onder scheibogen, die in de achttiende eeuw zijn verhoogd ten behoeve van een verdwenen houten galerij. In de kerk bevinden zich een preekstoel en doophek in roccocostijl (1751), naar ontwerp van Sjouke Nooteboom en mogelijk met snijwerk van Yge Rintjes. De orgelgalerij dateert uit 1688; de gelijktijdig vervaardigde orgelkast bevat een nieuw orgel (1979). In de kerkvloer liggen talrijke zerken uit de zeventiende en achttiende eeuw, waaronder enkele gemaakt door Benedictus Gerbrandtsz en Claes Jelles. Aan de oostzijde van de kerk staat de in 1734 gebouwde consistoriekamer met klokgevel in Lodewijk de XIV-stijl, waarvan de deklijst doorloopt over de noordelijke afluiving. De naastgelegen kosterij (Op de Fetze 1a) stamt uit 1907.

Bron: Monumenten in Nederland, Friesland (2000).
Waanders Uitgevers, Zwolle; Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist.

Naar historische kerken in Friesland
Aalsum t/m Echten - Ee t/m Jelsum - Jirnsum t/m Oldeholtpade
Oldelamer t/m Tjerkgaast - Tjerkwerd t/m Zweins

(c) 2004 Stichting Vom Himmel hoch