|
Home - Muzische Meditaties - 23 januari 2004, teksten |
Muzische Meditaties
23 januari 2004
De Koran: Sura (hoofdstuk) 37,
vers (aya) 100 - 114 (99 -113)
En hij zeide:
Ik zal heengaan naar mijn Heer
Hij zal mij recht leiden.
Mijn Heer, schenk mij een nakomeling die goed zal zijn.
Dan gaven Wij hem de blijde tijding van een verdraagzame zoon.
En toen deze de leeftijd van samenwerking bereikte zeide hij: o, mijn lieve zoon, ik heb in een droom gezien dat ik u heb te offeren. Zie, wat zegt gij daarvan?
Deze anwoordde: "O, mijn vader, doe wat u bevolen is, gij zult mij, indien Allah het wil, zeker geduldig vinden."
En toen zij zich beiden aan Gods bevel hadden onderworpen en hij hem plat op zijn voorhoofd had gelegd, riepen Wij hem toe: O Ibrahiem! Gij hebt de droom reeds vervuld. Zo belonen wij inderdaad degenen, die goed doen.
Dit was voorzeker een grote beproeving.
En Wij gaven ter bevrijding in zijn plaats
een geweldig slachtoffer.
En over hem hebben Wij bij de later komenden bestendigd:
Heil over Ibrahiem!
Zo belonen Wij hen die goed doen.
Hij behoorde tot Onze gelovige dienaren.
En Wij kondigden hem aan Izaak,
een profeet onder de rechtvaardigen.
En wij zegenden hem en Izaak.
En onder hun nageslacht zijn er die goed doen
en ook klaarblijkende onrechtdoeners
jegens zichzelf.
Koranfragment samengesteld uit:
Sura (hoofdstuk) 37, vers (aya) 100 - 114, afkomstig uit:
De Heilige Qor'an met Nederlandse vertaling onder auspiciën van wijlen Hazrat Mirza Bashir-ud-din Mahmud Ahmad, hoofd van de Ahmadiyya Beweging, 1953, Den Haag, 1994, 7e druk.
Sura (hoofdstuk) 37, vers (aya) 99 - 113, afkomstig uit:
De Koran, uit het Arabisch vertaald door prof. Dr. J.H. Kramers, bewerkt door drs. Asad Jaber en dr. Johannes J.G. Jansen, 1992, Amsterdam, 1997, 17e druk.
Abraham op de proef gesteld (Genesis 22:1-19)
1 Na verloop van tijd stelde God Abraham op de proef. "Abraham!" zei hij. "Ik luister," antwoordde Abraham. 2 "Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Isaak, en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die ik je wijzen zal."
3 De volgende morgen stond Abraham vroeg op. Hij zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten en zijn zoon Isaak met zich mee, kliefde hout voor het offer en ging op weg naar de plaats die God hem had genoemd. 4 Op de derde dag zag Abraham die plaats in de verte liggen.
5 Toen zei hij tegen de knechten: "Blijven jullie hier met de ezel. Ikzelf ga met de jongen verder om daarginds neer te knielen. Daarna komen we naar jullie terug." 6 Hij pakte het hout voor het offer, legde het op de schouders van zijn zoon Isaak en nam zelf het vuur en het mes. Zo gingen zij samen verder.
7 "Vader," zei Isaak. "Wat wil je me zeggen, mijn jongen?" antwoordde Abraham. "We hebben vuur en hout," zei Isaak, "maar waar is het lam voor het offer?" 8 Abraham antwoordde: "God zelf zal ons van een offerlam voorzien, mijn jongen." En samen gingen zij verder.
9 Toen ze waren aangekomen bij de plaats die God hem had aangewezen, bouwde Abraham daar een altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, op het hout. 10 Toen pakte hij het mes om zijn zoon te slachten.
11 Maar een engel van de HEER riep vanuit de hemel: "Abraham, Abraham!" "Ik luister," antwoordde hij. 12 "Raak de jongen niet aan, doe hem niets! Want nu weet ik dat je eerbied voor mij hebt: je hebt mij je zoon, je enige zoon, niet willen onthouden."
13 Toen Abraham opkeek, viel zijn oog op een ram die met zijn horens verstrikt was geraakt in de struiken. Hij pakte het dier en offerde dat in de plaats van zijn zoon. 14 Abraham noemde die plaats De HEER zal erin voorzien. Vandaar dat men tot op de dag van vandaag zegt: Op de berg van de HEER zal erin voorzien worden.
15 Toen sprak de engel van de HEER opnieuw vanuit de hemel tot Abraham. 16 Hij zei: "Ik zweer bij mijzelf spreekt de HEER: Omdat je dit hebt gedaan, omdat je mij je zoon, je enige zoon, niet hebt onthouden, 17 zal ik je rijkelijk zegenen en je zoveel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn en zandkorrels op het strand langs de zee, en je nakomelingen zullen de steden van hun vijanden in bezit krijgen. 18 En bij alle volken op aarde zal men elkaar toewensen net zo gezegend te worden als jouw nakomelingen. Want jij hebt naar mij geluisterd."
19 Daarna ging Abraham terug naar zijn knechten. Samen gingen ze weer op weg naar Berseba en daar bleef Abraham wonen.
Bron:
De Nieuwe Bijbelvertaling , 2004. Op 27 oktober 2004 verschijnt De Nieuwe Bijbelvertaling. Het Nederlands Bijbelgenootschap en de Katholieke Bijbelstichting hebben daarvoor in 1993 de handen ineengeslagen. Dit fragment is afkomstig van de website www.bijbelgenootschap.nl, waarop enkele delen van de nieuwe bijbel gepubliceerd zijn.
Magnificat
vertaald door Geert Grote
Mijn siel maect groot den heer, Ende mijn gheest heuet hem hoghe veruroechdet in gode minen heilgheuer.
Want hi heeft aenghesien die oetmoedicheit sijnre deernen, siet daer van sellen mi salich hieten alle gheslachten.
Want hi heuet my grote dinghen ghedaen, die machtich is ende sinen heilighen naem.
Ende sijn ontfermherticheit is van gheslachte tot gheslachte, dien die hem ontsien.
Hy heuet macht ghedaen in sinen arm, hi heuet verstroyt die houaerdighe van gedenckenisse sijns herten.
Hi heuet ofgeset die machtighe vanden stoel, ende heuet verhoghet die oetmoedighe.
Dye hongherighe heuet hi veruolt mit goede, ende den riken liet hi ydel.
Hi heuet ontfanghen israhel sijn kint, hem ghedochte sijnre ontfermherticheit.
Als hi gesproken heuet tot onsen vaderen, abraham ende sinen gheslachte van beghinne.
Glorie si den vader ende den soon ende den heilighen gheest, Alst was inden beghinne ende nu ende altoos ende ewelic sonder eynde amen.
Magnificat
Mijn ziel prijst groot de heer, en mijn ziel heeft zich hogelijk verheugd in god mijn heilgever.
Want hij heeft aangezien de ootmoedigheid van zijn dienstmaagd. Ziet, daarom zullen mij zalig heten alle geslachten.
Want hij heeft aan mij grote dingen gedaan, hij die machtig is, en heilig is zijn naam.
En zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht voor hen, die hem vrezen.
Hij heeft de machtigen van de zetel gestoten, en hij heeft verheven de ootmoedigen.
De hongerigen heeft hij vervuld met goederen, en de rijken liet hij ledig achter.
Hij heeft ontvangen Israël zijn kind, gedachtig zijn barmhartigheid.
Zoals hij gesproken heeft tot onzen vaderen, Abraham en zijn geslacht vanaf het begin.
Eer zij de vader en de zoon en de heilige geest, zoals het was in het begin en nu en altijd en in eeuwigheid zonder einde. Amen.
Bron:
Getijden van de eeuwige wijsheid van Geert Grote, naar een Antwerps handschrift uit ca. 1400, uitgegeven en ingeleid door Anton G. Weiler, Baarn, 1984
|
|
|
|